- ensemble
- ensemble1 [ãsãbl]〈m.〉1 (samenhangend) geheel ⇒ totaliteit, verzameling2 groep ⇒ gezelschap, ensemble3 eenheid ⇒ harmonie, eendracht, eensgezindheid4 pak ⇒ ensemble, kostuum5 〈wiskunde〉verzameling6 〈muziek〉ensemble ⇒ samenspel, samenzang♦voorbeelden:1 〈computer〉 ensemble de données • datasetl'ensemble du personnel • het voltallige personeelgrand ensemble • nieuwbouwcomplexd' ensemble • totaal-, algemeenvue d' ensemble • totaaloverzichtdans son ensemble • in zijn geheeldans l'ensemble • over het geheel genomen4 ensemble de plage • strandpakun joli ensemble • een leuk pakje5 théorie des ensembles • verzamelingenleer————————ensemble2 [ãsãbl]〈bijwoord〉1 samen ⇒ met, bij elkaar, tegelijk♦voorbeelden:1 aller ensemble • bij elkaar passenêtre bien, mal ensemble • op goede, slechte voet staan met elkaarvivre ensemble • samenwonenet maintenant tous ensemble • en nu allemaal 〈bij zingen bijv.〉1. m1) geheel, totaliteit2) gezelschap3) eensgezindheid4) kostuum5) verzameling6) ensemble [muziek]2. adv1) samen, gezamenlijk2) tegelijk
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.